zaterdag 16 januari 2016

De naam Haman in de Koran

Het woord ‘Haman’ in de Koran

 

De informatie die in de Qoer’aan, over het oude Egypte wordt gegeven, openbaart veel historische feiten die tot voor kort onbekend waren. Deze feiten laten ons ook zien dat ieder woord in de Qoer’aan met een duidelijke wijsheid geopenbaard is.
Haman is iemand wiens naam in de Qoer’aan, samen met die van de farao, genoemd wordt. Hij wordt op zes verschillende plaatsen inde Qoer’aan vermeld, als één van de naaste mannen van de farao.
Opvallend is dat de naam Haman nooit in die delen van de Thora wordt genoemd die over het leven van Moesa {Mozes} gaan. Maar de vermelding van de naam Haman, als de helper van de Babylonische koning, die ongeveer 1100 jaar na Moesa vele wreedheden tegen de Israëlieten begaan heeft, kan gevonden worden in de laatste hoofdstukken van het Oude Testament
Sommige niet-moslims verkondigen dat de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) de Qoer’aan geschreven heeft door het kopiëren van de Thora en de Bijbel. Zij beweren tevens dat hij tijdens dit proces, enige onderwerpen die een relatie hebben met deze boeken, incorrect in de Qoer’aan heeft overgebracht. De absurditeit van deze beweringen is aangetoond toen het Egyptisch hiëroglyfen alfabet, ongeveer tweehonderd jaar geleden, ontcijferd werd en de naam ‘Haman’ in de oude geschriften ontdekt werd.
Tot de 18de eeuw konden de geschriften en inscripties van het Oude Egypte niet begrepen worden. De taal van het Oude Egypte washiëroglyfisch, die de eeuwen, overleefde. Maar met de verspreiding van het christendom en door andere culturele invloeden, in de tweede en derde eeuw na Christus, raakte in Egypte zowel het oude geloof als het hiëroglyfenschrift in verval. Het laatste voorbeeld van de toepassing van het hiëroglyfenschrift, is een inscriptie gedateerd: 394 na Christus. Daarna was de taal vergeten, niemand kon het meer lezen of begrijpen. En deze situatie duurde voort tot ongeveer 200 jaar geleden.
Het geheim van de Egyptische hiëroglyfen werd in 1799 opgelost door de ontdekking van een plaquette die de ‘Steen van Rosette’ werd genoemd. Deze plaquette dateerde uit het jaar 196 voor Christus. Het belang van deze inscriptie was dat het in drie verschillende geschriften geschreven was: hiëroglyfen, demotisch (een eenvoudige vorm van het oude Egyptische hiëratische schrift) en Grieks. Met behulp van het Griekse schrift werd het oude Egyptische schrift ontcijferd. De vertaling van de inscriptie werd voltooid door de Fransman, Jean-François Champollion. Hierdoor werden een vergeten taal en gebeurtenissen in kwestie, wederom belicht en werd er veel duidelijk over de beschaving, godsdienst en het sociale leven van het oude Egypte.
Door het ontcijferen van de hiëroglyfen, werd een belangrijk stukje informatie duidelijk: de naam ‘Haman’ werd inderdaad in de Egyptische inscripties genoemd. Deze naam verwees naar een monument in het Hofmuseum in Wenen.(1)
In het woordenboek van de Mensen van het Nieuwe Rijk, dat gemaakt werd op basis van de hele verzameling inscripties, wordt Haman omschreven als ‘het hoofd van de steenhouwers’.(2)
Het resultaat openbaart een belangrijke waarheid. In tegenstelling tot de valse beweringen van de tegenstanders van de Qoer’aan, was Haman iemand die in Egypte ten tijde van Moesa leefde, en in de nabijheid van de farao verkeerde, hij was betrokken bij het werk in de bouw, net zoals dat in de Qoer’aan omschreven staat.
Verder beschrijft het vers in de Qoer’aan de gebeurtenis waarin de farao Haman vraagt een toren te bouwen, dit strookt helemaal met de archeologische ontdekkingen:
Farao zei: “O leiders! Ik wil geen andere god voor jullie dan ikzelf, steek dus voor mij (een vuur) aan, O Haman, om (stenen van) klei te bakken en voor mij een liefelijke toren te bouwen zodat ik daarnaar kan kijken (of) om de god van Moesa (te zoeken) en waarlijk, ik denk dat hij (Moesa) één van de leugenaars is.”
(De Heilige Koran: 28:38)
Tot slot kunnen we zeggen dat het bestaan van de naam Haman in de oude Egyptische inscripties er niet alleen toe leidde dat de bedachte beweringen van tegenstanders van de Qoer’aan waardeloos zijn, maar het bevestigde opnieuw het feit dat de Qoer’aan van Allah komt. Op een wonderbaarlijke wijze onthult de Qoer’aan voor ons de historische informatie, die in de tijd van de Profeet (vzmh) niet beschikbaar was en niet begrepen kon worden.
Haman
——–
1) Walter Wreszinski, Aegyptische Inschriften aus dem K.K. Hof Museum in Wien, 1906, J. C. Hinrichs’ sche Buchhandlung
2) Hermann Ranke, Die Ägyptischen Personennamen, Verzeichnis der Namen, Verlag Von J. J. Augustin in Glückstadt, Band I, 1935, Band II, 1952

Titels van Egyptische heersers

Titels van Egyptische heersers

 

Moesa was niet de enige profeet die in Egypte woonde ten tijde van het Oude Egypte. De profeet Joesoef leefde, al lang voor Moesa, in Egypte. We zien een bepaalde paralel als we de verhalen van Moesa en Joesoef lezen. Bij het noemen van de Egyptische heerser, in de tijd van Joesoef, wordt in de Qoer’aan het woord ‘malik (koning) gebruikt:
En de koning zei: “Breng hem bij mij zodat ik hem in dienst kan nemen.” Toen hij met hem sprak zei hij: “Waarlijk, deze dag ben je bij ons hoog in rang en volledig vertrouwd.”
(De Heilige Koran: 12:54)
Daar tegenover wordt de heerser, in de tijd van Moesa, als farao aangeduid:
En voorwaar Wij gaven Moesa negen duidelijke tekenen. Vraag dan de Kinderen van Israël toen hij tot hen kwam, en de Farao tegen hem zei: “O Moesa! Ik denk inderdaad dat jij betoverd bent.”
(De Heilige Koran: 17:101)
Historische bronnen, die tegenwoordig beschikbaar zijn, laten ons de reden voor het verschil in nomenclatuur (betiteling) van deze heersers zien. Het woord ‘farao’ was van oorsprong de naam die aan het koninklijk paleis in het Oude Egypte gegeven werd. De heersers van de oude dynastie gebruikten deze titel niet. Het gebruik van het woord farao, als titel voor de heerser, begon pas in de periode van het ‘Nieuwe Rijk’ in de Egyptische geschiedenis. Deze periode begon bij de 18de dynastie (1539-1292 voor chr.).En in de 20ste dynastie (945-730 voor chr.) werd het woord farao als respectvolle titel gebruikt.
Daarom komt de wonderbaarlijke aard van de Qoer’aan, hier opnieuw, weer tot uiting: Joesoef leefde ten tijde van het Oude Rijk, en daarom werd het woord ‘malik’ voor de Egyptische heerser gebruikt, in plaats van farao. Daarentegen leefde Moesa in de tijd van het Nieuwe Rijk, en werd de heerser van Egypte met ‘farao’ aangeduid.
Zonder twijfel moet men kennis hebben van de geschiedenis van Egypte om een dergelijk onderscheid te kunnen maken. Maar in de vierde eeuw was de geschiedenis van het oude Egypte volledig vergeten, aangezien de hiëroglyfen niet meer konden worden begrepen, en pas in de 19de eeuw werden herontdekt. Toen de Qoer’aan geopenbaard werd, was er daarom geen gedetailleerde kennis van de Egyptische geschiedenis beschikbaar. Dit feit is opnieuw een van de talloze stukjes bewijs dat de Qoer’aan het woord van Allah is.

Het volk van Saba'

Het volk van Saba en de overstroming van Arim

 

Het volk van Saba was één van de vier grootste beschavingen die in Zuid-Arabië leefde.
Historische bronnen die over Saba spreken, zeggen meestal dat dit net zo’n cultuur was als die van de Phoeniciërs, een cultuur dus die zich met handel bezighield. In de geschiedenis is het bekend dat de Sabeërs een beschaafd volk waren. Bij inscripties van de heersers van Saba worden woorden als ‘herstel’, ‘toegewijd’ en ‘opbouwen’ vaak gebruikt. De Ma’ribdam, dat één van de belangrijkste bouwwerken van dit volk was, is een belangrijke aanwijzing van het technologische niveau dat dit volk bereikt had. De staat van de Sabeërs had één van de grootste legers van dit gebied. Dankzij haar leger was het land in staat een expansieve politiek te bedrijven. Met de hulp van een hoogstaande cultuur en het leger was de Saberische staat in die tijd beslist één van de supermachten van dat gebied..
Het buitengewone sterke leger van de Saberische staat wordt ook in de Qoer’aan beschreven. Een uitspraak van de bevelhebbers van het Saberische leger die in de Qoer’aan staat, laat zien hoe groot het zelfvertrouwen was, dat het leger had. De bevelhebbers zeggen tegen de vrouwelijke heerser (koningin) van de staat:
Zij zeiden: “Wij hebben veel kracht en grote kwaliteiten voor de oorlog, maar jij bent het die het bevel moet voeren, denk dus na wat je zult bevelen.”
(De Heilige Koran: 27:33)
De hoofdstad van Saba was Ma’rib, die door de gunstige geografische positie behoorlijk welvarend was. De hoofdstad lag heel dicht bij de rivier Adhanah. Het punt waar de rivier Jabal Balaq bereikte, was zeer geschikt om een dam te bouwen. Door gebruik te maken van deze omstandigheid, bouwde het volk van Saba op deze plek een dam, terwijl hun beschaving nog maar pas gevormd was en zij begonnen met irrigatie. Zij bereikten beslist een hoog welvaartsniveau. De hoofdstad, Ma’rib, was één van de best ontwikkelde steden van die tijd. De Griekse schrijver Plinius, die het gebied bezocht had, was er zeer lovend over, en vertelde ook hoe groen dit gebied was.(1)
De hoogte van de Ma’ribdam was 16 meter, de breedte 60 meter en de lengte 620 meter. Volgens berekeningen was het totale gebied dat door middel van de dam bevloeid kon worden, 9.600 hectaren, waarvan 5.300 tot de zuidelijke vlakte behoorde en het resterende deel tot de noordelijke vlakte. Deze twee vlakten worden in de inscripties van Saba omschreven als ” Ma’rib en de twee vlakten”.(2) De uitdrukking van de Qoer’aan: “Twee tuinen aan de rechterhand en de linkerhand ” verwijst naar de tegenoverliggende tuinen en wijngaarden in deze twee valleien. Dankzij deze dam en haar bevloeiingssysteem, werd het gebied beroemd als het best bevloeide en vruchtbaarste gedeelte van Jemen. De Fransman J. Holevy en de Oosterijker Glaser hebben uit documenten bewezen dat de Ma’ribdam sinds de oudheid bestond. In documenten, geschreven in het Himerdialect, staat dat deze dam zorgde voor een hoge productie in het gebied.
Als we de Qoer’aan in het licht van de boven genoemde historische data onderzoeken, zien we dat er een opvallende overeenstemming is. Archeologische vondsten en historische data bevestigen beiden wat in de Qoer’aan staat. Zoals in het vers staat, luisterden deze mensen niet naar de vermaningen van hun profeet en verwierpen zij ondankbaar het geloof, tenslotte werden zij met een vreselijke overstroming bestraft. Deze overstroming is in de Qoer’aan in de volgende verzen beschreven:
Voorwaar er was voor Saba een teken in hun woonplaats, – twee tuinen aan de rechterhand en aan de linker (en er werd tegen hen gezegd) “Eet van de voorziening van jullie Heer en wees Hem dankbaar, een welvarend land en Vaak-Vergevende Heer.” Maar zij keerden zich ervan af, dus stuurden Wij aan hen een vloed die van de dam werd losgelaten en Wij veranderden hun twee tuinen in tuinen die bitter, slecht fruit voortbrachten en tamarinden en een paar lotusbomen. Zo zetten Wij het hun betaald omdat zij ondankbare ongelovigen waren. En nooit zetten Wij het op deze manier betaald tenzij zij ondankbaren zijn
(De Heilige Koran: 34:15-17)
In de Qoer’aan wordt de straf die naar het volk van Saba gestuurd wordt, ‘Sayl al-Arim’ genoemd, dit betekent ‘de overstroming van Arim’. De uitdrukking in de Qoer’aan vertelt ons ook over de manier waarop de ramp plaatsvond. Het woord ‘arim’ betekent dam of barrière. De uitdrukking ‘Sayl al-arim betekent dus een overstroming door een dam- of dijkdoorbraak. Islamitische commentatoren hebben de tijd en plaats van deze gebeurtenis kunnen aanduiden, geleid door de uitdrukkingen die in de Qoer’aan over de overstroming van Arim gebruikt wordt. Maudoedi schrijft in zijn commentaar:
“Zoals ook in de uitdrukking Sayl al-arim gebruikt is, wordt het woord arim afgeleid van het woord arimen, dat in het dialect van Zuid-Arabië, dam of barrière betekent. In de in Yemen opgegraven ruïnes, zag men dat dit woord in deze betekenis vaak werd gebruikt. In de inscripties die bijvoorbeeld door de Abessijnse koning uit Jemen Ebrehe (Abraha) verordend waren, werd dit woord na de restoratie van de grote muur in Ma’rib in 542-3 na chr. steeds weer in de betekenis van dam (barrière) gebruikt. De uitdrukking Sayl al-arim betekent dus: een overstroming veroorzaakt door een doorbraak van een dam.
en Wij veranderden hun twee tuinen in tuinen die bitter, slecht fruit voortbrachten en tamarinden en een paar lotusbomen.
Dat wil zeggen dat na het instorten van de damwand, het gehele land onder water gelopen was. De kanalen die door het Volk van Saba gegraven waren en de wand die bij het bouwen tussen de barrières tussen de bergen was geconstrueerd, werden vernietigd en het irrigatiesysteem ging verloren. Het resultaat hiervan was, dat het gebied, dat vroeger op een tuin leek, in een jungle veranderde. Er was geen fruit meer behalve wat kersachtig fruit van kleine stronkachtige bomen.”(3)
De christelijke archeoloog Werner Keller, schrijver van het boek: “En de Bijbel had toch gelijk (Und die Bible hat doch recht), neemt aan dat de overstroming van Arim heeft plaats gevonden op de manier zoals dit in de Qoer’aan is beschreven. Hij beschreef dat het bestaan van een dergelijke dam en de vernietiging van het hele land door die doorbraak, het bewijs is, dat het voorbeeld dat in de Qoer’aan is gegeven over de mensen van de tuin, inderdaad heeft plaats gevonden.(4)
Na de ramp van de Arim overstroming veranderde de regio in een woestijn en het Volk van Saba verloor, met het verdwijnen van de agrarische landerijen haar belangrijkste bron van inkomsten. Het volk, dat geen acht sloeg op de oproep van Allah en niet in Hem geloofde en Hem niet dankbaar was, werd uiteindelijk door een dergelijke ramp bestraft.
——-
1) Hommel, Explorations in Bible Lands, Philadelphia: 1903, p.739
2) “Marib”, İslam Ansiklopedisi: İslam Alemi, Tarihi, Coğrafya, Etnoğrafya ve Bibliyografya Lugatı, Volume 7, p. 323-339.
3) Mawdudi, Tefhimul Kuran, Cilt 4, Istanbul: Insan Yayinlari, p.517.
4) Werner Keller, Und die Bibel hat doch recht (Tbe Bible as History; a Confirmation of the Book of Books), New York: William Morrow, 1956, p.207.

De stad Iram

Archeologische vondsten bij de stad Iram

In het begin van de negentiger jaren kwamen er artikelen in bekende internationale kranten die kopten: ‘Legendarische Arabische verloren stad gevonden’, de Arabische stad uit de legenden is gevonden’, ‘Oebar, het Atlantis van het zand. Wat deze archeologische vondst nog fascinerender maakte, was het feit dat er in de Qoer’aan ook naar deze stad is verwezen. Veel mensen, die sindsdien dachten dat de ‘Ad’ waarover in de Qoer’aan verteld werd, een legende waren of dat hun verblijfplaats nooit gevonden zou kunnen worden, waren hoogst verbaasd over deze ontdekking. De ontdekking van deze stad, die slechts in mondeling overgedragen verhalen van de Bedoeïen genoemd werd, wekte grote belangstelling en nieuwsgierigheid op. Het was Nicholas Clapp, een amateur-archeoloog, die deze legendarische stad, die in de Qoer’aan genoemd wordt, ontdekte.(1)
Als Arabofiel en de maker van een winnende documentaire, kwam Clapp tijdens zijn onderzoek naar de Arabische geschiedenis een interessant boek tegen. Dit boek was Arabia Felix, geschreven in 1932 door de Britse onderzoeker Bertram Thomas. Arabia Felix was de Romeinse aanduiding voor het zuidelijke gedeelte van het Arabisch Schiereiland, waar zich tegenwoordig Jemen en een groot deel van Oman bevinden.
De Grieken noemden dit gebied ‘Eudaimon Arabia’ en de middeleeuwse Arabische geleerden noemden het ‘al-Yaman as-Saïda’.(2)
Al deze namen betekenen: ‘het gelukkige Arabië’, want we weten van de mensen, die in oude tijden in die regio woonden, dat ze de gelukkigste mensen van hun tijd waren. Wat is dan de reden voor deze aanduiding?
Hun geluk was gedeeltelijk afhankelijk van hun strategische ligging – zij dienden als tussenpersonen in de specerijhandel tussen India en het noorden van het Arabisch Schiereiland. En de mensen die in dit gebied woonden produceerden en distribueerden ‘wierook’, een aromatische hars van zeldzame bomen. Deze plant werd in de oude samenlevingen als ontsmettingsmiddel bij talloze religieuze riten gebruikt, daarom werd zij hooglijk gewaardeerd. In die tijd was de plant minstens zijn gewicht in goud waard.
De Britse onderzoeker Thomas beschrijft deze ‘voorspoedige’ stammen uitvoerig en beweerde dat hij, middels één van deze stammen, sporen van de oude stad gevonden had.(3) Deze stad was bij de bedoeïen bekend als Oebar. Tijdens één van zijn reizen, die hij in het gebied had gemaakt, werden hem door bedoeïnen, die in de woestijn leven, uitgesleten sporen getoond en zij beweerden dat deze sporen naar de oude stad Oebar leidden. Thomas die veel belangstelling had voor dit onderwerp, stierf voordat hij zijn onderzoek had kunnen afronden.
Clapp, die onderzocht wat de Britse onderzoeker Thomas geschreven had, was overtuigd van het bestaan van de verloren stad, die in het boek beschreven werd. Zonder tijd te verliezen begon hij met zijn onderzoek.
Clapp probeerde op twee manieren het bestaan van Oebar te bewijzen. Ten eerste vond hij de sporen waarover de bedoeïnen spraken. Hij vroeg NASA om hem satellietfoto’s van het gebied te verstrekken. Na een lange strijd wist hij de autoriteiten te overtuigen om foto’s van het gebied te maken.(4)
Clapp ging verder met zijn studie van oude manuscripten en kaarten, in de Huntington Bibliotheek in Californië. Hij had tot doel een kaart van het gebied te vinden. Na een korte zoektocht vond hij er één. Wat hij vond was een kaart, getekend door de Griek-Egyptische geograaf Ptolemius in 200 na chr. Op de kaart was de plaats van een oude stad te zien die in het gebied gevonden werd en wegen die naar die stad leidden.
Ondertussen had hij het nieuws ontvangen dat de foto’s door NASA genomen waren. Op de foto’s werden een aantal karavaansporen zichtbaar, die met het blote oog moeilijk waar te nemen waren, maar alleen uit de lucht te zien waren. De foto’s vergeleek hij met de oude kaart die hij had, en aldus kwam Clapp tot de conclusie die hij zocht n.l.: de sporen op de oude kaart kwamen overeen met de sporen van de satellietfoto’s. Uiteindelijk kwamen deze sporen uit in een groot gebied, waarvan men begreep dat het eens een stad geweest was.
Eindelijk was de plaats van de legendarische stad, die het onderwerp is geweest van vele mond op mond verhalen door bedoeïen, ontdekt. Korte tijd daarna begonnen de opgravingen en de overblijfselen van een oude stad werden onder het zand vandaan gehaald. Aldus werd deze verloren stad omschreven als “Oebar,’het Atlantis van het zand.”
Wat was nu het bewijs, dat deze stad, de stad van het volk van ‘Ad was, die in de Qoer’aan genoemd wordt?
Vanaf het moment dat de overblijfselen onder het zand vandaan tevoorschijn kwamen, werd duidelijk dat deze geruïneerde stad aan de ‘Ad toebehoorde en aan de zuilen van Iram, die in de Qoer’aan genoemd werden, want bij de resten die uit het zand tevoorschijn kwamen, waren de torens, waar expliciet in de Qoer’aan naar wordt verwezen. Een deelnemer van het onderzoeksteam dat de opgraving leidde, Dr. Zarins zei gezien het feit dat de torens tot de allesbepalende kenmerken van Oebar behoorden en dat er van Iram bekend was dat het torens of zuilen had, was dit tot dusver het beste bewijs dat de opgegraven stad Iram, de stad van de ‘Ad was, die in de Qoer’aan is genoemd. De Qoer’aan omschrijft Iram als volgt:
Heb jij niet gezien hoe jouw Heer met de Aad is omgegaan? Van de stad met zijn pilaren. Zoals nog nooit in het land geschapen is?
(De Heilige Koran: 89:6-8)
Zoals we zien komt de verstrekte informatie in de Qoer’aan over gebeurtenissen in het verleden overeen met historische feiten en dat is opnieuw een bewijs dat de Qoer’aan het woord van Allah is.
iram
——-
1) Thomas H. Maugh II, “Ubar, Fabled Lost City, Found by LA Team”, The Los Angeles Times, 5 February 1992.
2) Kamal Salibi, A History of Arabia, Caravan Books, 1980
3) Bertram Thomas, Arabia Felix: Across the empty Quarter”of Arabia, ew York, Schrieber’s Sons, 1932, p. 161
4) Charlene Crabb “Frankincense”, Discovber, January 1993

Melkvorming bij het vee

Melkvorming bij het vee

 

In de uier stroomt het bloed door een heel fijn vertakt stelsel van aderen en adertjes. Dit bloedvatenstelsel leidt het bloed, dat zorgt voor de aanvoer van bouwstoffen afkomstig uit de dunne darm, langs de zogenaamde klierkwabjes. Deze bestaan uit melkblaasjes (zo’n 8 miljoen). De wanden van de blaasjes bestaan uit melkcellen (ongeveer 700 per blaasje). Hierin vindt de eigenlijke vorming van melk plaats. Dat gaat het hele etmaal door.
De melkcellen onttrekken de bestanddelen voor de vorming van de melk uit het bloed. Sommige stoffen worden onveranderd uit het bloed opgenomen, zoals mineralen en vitamines. Andere melkbestanddelen moeten in de melkcellen opgebouwd worden uit de stoffen die het bloed aandraagt. Dat is het geval met eiwitdeeltjes en melksuiker die terechtkomen in de vacuolen (holten in de cel) die zich richting de celwand begeven.
Als de vacuolen met de celwand in contact komen, openen zij zich en de cel deponeert deze stoffen in het inwendige van het melkblaasje. Het water (wat voornamelijk door de dikke darm uit de verteerde massa wordt onttrokken) en de kleine moleculen kunnen door osmose de celwand passeren. Kort samengevat kun je zeggen dat de voedingstoffen komen uit het bloed en het water uit de verteerde brij in de dikke darm dat als mest wordt uitgescheiden.
Inderdaad, ook dit feit kunnen we terug vinden in de Qor-aan. De vorming van melk tussen mest en bloed wordt als volgt in de Qor-aan weergegeven:
“En voorwaar, voor jullie is er in het vee een lering: Wij geven jullie van wat er in hun buiken tussen mest en bloed is pure melk, gemakkelijk voor de drinkers.”
(De Heilige Koran: 16:66)
Verder is de hele melkvorming een wonderbaarlijk proces. De volgende informatie willen wij u dan ook niet onthouden.
De vetbolletjes die in de melk zweven, worden ook in de melkcellen gemaakt. Door uitstulping en afsnoering maken de vetbolletjes zich van de celwand los. Daardoor worden ze omgeven door een eiwitlaagje, dat afkomstig is van de celwand. Dit eiwitlaagje zorgt er voor dat het vetbolletje in het water geëmulgeerd (“opgelost”) wordt en dat de vetbolletjes niet op het water gaan drijven, want vet is immers lichter dan water. De melk wordt zo druppel voor druppel gemaakt en vult geleidelijk aan de melkblaasjes en de melkgangen, die erdoor opzwellen. Daarin kan heel veel melk worden opgeslagen. Er moet zo’n 400 liter bloed door de uier stromen voor het maken van 1 liter melk.
De melkcellen zullen in de loop van de tijd de melkblaasjes vullen met melk. Wanneer deze vol zijn, zal de melk doorstromen naar de melkkanaaltjes en melkgangen. Bij hogere productie vult ook de melkboezem zich. Wanneer de uier heel erg vol is, ontstaat er in de melkblaasjes veel tegendruk, waardoor de melkvorming wordt geremd.

Duisternissen in de zeeën en interne golven

Duisternis in de zeeën en interne golven

“Of (de toestand van de ongelovigen) is als de duisternis van een grote diepe zee, overweldigt door een grote golf, met een grote golf aan haar top en daarboven donkere wolken, duisternis op duisternis, als iemand zijn hand uitsteekt, kan hij het nauwelijks zien! En degene waarvoor Allah niet het licht heeft aangewezen, voor hen is er geen licht.”
(De Heilige Koran: 24:40)
De algemene omgeving in diepe zeeën is omschreven in het boek “Oceans”:
“De duisternis in diepe zeeën en oceanen bevindt zich op een diepte van zo’n 200 meter en dieper. Op deze diepte is er bijna geen licht. Beneden een diepte van 1000 meter is er helemaal geen licht.” (1)
Tegenwoordig kennen we de algemene structuur van de zee, de eigenschappen van de levende wezens die er in leven, zijn zoutgehalte, maar ook de hoeveelheid water dat het bevat, bodem en diepte. Duikboten en speciale apparatuur die ontwikkeld zijn met de modernste technologie, maken het mogelijk voor wetenschappers om deze informatie te verkrijgen.
Mensen zijn niet in staat om zonder speciale uitrusting dieper te duiken dan 40 meter. Zij kunnen zonder hulp niet overleven in de diepe, donkere delen van de oceanen, zoals op een diepte van 200 meter. Om deze redenen is het voor wetenschappers pas recentelijk mogelijk om deze gedetailleerde stukjes van informatie over zeeën te ontdekken. De verklaring van “…donkerten in de diepe zee…” is gebruikt in Soerah An-Noer (24) van de Qor-aan, 1400 jaar geleden. Het is zonder twijfel één van de wonderen van de Qor-aan dat deze informatie gegeven werd in een tijd waarin ze geen hulpmiddelen hadden waarmee het mogelijk was dat de mens in de diepte van de oceanen kon duiken.
Bovendien trekt de verklaring “…als de donkerten in de diepe zee, bedekt door golf op golf, waarop wolken zijn…” onze aandacht voor nog een wonder van de Qor-aan.
duisternis in de zeeen en interne golven
Wetenschappershebben onlangs ontdekt dat er interne golven zijn, die “zich voordoen op grensvlakken tussen lagen met verschillende dichtheden.” Deze interne golven bedekken de diepe wateren van zeeën en oceanen, omdat diep water een hogere dichtheid heeft dan het water dat er boven is. Interne golven gedragen zich als golven aan de oppervlakte. Interne golven kunnen met het blote oog niet gezien worden, maar zij kunnen waargenomen worden door op bepaalde locaties de verandering van temperatuur en het zoutgehalte te bestuderen. (2)
De verklaring in de Qor-aan komt volledig overeen met de bovenstaande uitleg. En dit zonder onderzoek en terwijl men alleen de golven aan het oppervlakte van de zee kon zien. Het is onmogelijk om te weten dat er interne golven zijn in de zee. Doch, in Soerah An-Noer trekt God onze aandacht voor een andere soort golf die zich voordoet in de diepte van de oceanen. Zeker, dit feit, welke wetenschappers pas hebben ontdekt, laat wederom zien dat de Qor-aan het Woord is van God.
————
1) Elder, Danny; and John Pernetta, 1991, “Oceans”, London , Mitchell Beazley Publishers, p. 27.
2) Gross, M. Grant; 1993, “Oceanography, a View of Earth”, 6. edition, Englewood Cliffs, Prentice-Hall Inc., p. 205.

De bestuivende winden

De bestuivende winden

 

In een Vers van de Qor-aan is de “bestuivende” eigenschap van wind met de vorming van regen als resultaat genoemd:
“En Wij hebben de winden gezonden als bestuivers en Wij hebben regen neergezonden uit de hemelen, waarmee wij jullie te drinken geven. En jullie zijn daar niet de bewaarders van.”
(De Heilige Koran: 15:22)
In dit Vers wordt naar voren gebracht dat het eerste stadium in de vorming van regen wind is. Tot het begin van de 20ste eeuw was het enige verband dat bekend was tussen wind en regen, dat de wind de wolken voortbewoog. Moderne meteorologische ontdekkingen hebben de “bestuivende” rol van winden met betrekking tot de vorming van regen aangetoond.
Deze bestuivende functie van wind werkt als volgt:
Op de oppervlakte van de oceanen en zeeën worden ontelbare luchtbelletjes gevormd door het schuimen van het water. Op het moment dat deze belletjes barsten, worden duizenden uiterst kleine deeltjes, met een diameter van slechts een honderdste van een millimeter, in de lucht gelanceerd. Deze deeltjes, de eerder genoemde “aërosols”, mengen met het stof dat door de wind van het land wordt meegevoerd en worden naar de bovenste lagen van de atmosfeer gebracht. Deze deeltjes die door winden tot grote hoogte worden meegevoerd, komen in contact met waterdamp die daar aanwezig is. De waterdamp condenseert rond deze deeltjes en worden druppeltjes. Deze waterdruppeltjes komen eerst samen en vormen wolken en vallen dan naar beneden in de vorm van regen.
Zoals we hebben gezien, “bestuiven” winden de in de lucht zwevende waterdamp met de deeltjes die zij meedragen van de zee en uiteindelijk helpen zij de vorming van regenwolken. Als de winden deze eigenschap niet zouden bezitten, dan zouden er geen waterdruppeltjes gevormd worden boven in de atmosfeer en zou er geen regen zijn geweest. Het meest belangrijke punt hier is dat deze cruciale rol van de wind bij de vorming van regen, eeuwen geleden verklaard is in een vers van de Qor-aan, in een tijd dat de mensen slechts zeer weinig kennis hadden over natuurlijke verschijnselen.